Jos Schild (Royal HaskoningDHV) over het beoordelen van duurzame gebiedsontwikkeling

Nieuws & Blog

We spraken met Jos Schild, assessor van het NL Gebiedslabel vanuit Royal HaskoningDHV, over de unieke opzet van het NL Gebiedslabel en de manier waarop onafhankelijkheid wordt geborgd.

Jos Schild, je bent vanuit Royal HaskoningDHV assessor van NL Gebiedslabel. Wat houdt deze rol in en hoe ben je daartoe gekomen?

Na mijn studie Milieukunde aan de Hogeschool Utrecht heb ik een tijd als bodemonderzoeker gewerkt. Sinds een jaar of 10 ben ik duurzaamheidsadviseur en heb me daarbij vooral op de proceskant bij onder andere gebiedsontwikkeling gericht. Welke blokkades kunnen ontstaan in een traject? Hoe raken mensen geïnspireerd? Hoe betrek je mensen? Dat soort vragen hebben me steeds geboeid.

In 2013 fuseerden Royal Haskoning en DHV zodat ik opeens naast Gert Olbertijn [mede-assessor, red.] kwam te zitten. Hij vroeg me om samen de eerste beoordeling te doen volgens het ‘vier-ogen-principe’. Vanaf dat moment is het balletje gaan rollen en hebben we vele beoordelingen voor onze rekening genomen.

Je geeft dat de beoordeling samen gebeurt. Waarom volstaat één assessor niet?

Toen we het model opstelden, hebben we er heel bewust voor gekozen om de assessor een centrale rol te geven. In zoverre leunt het assessment, meer dan bijvoorbeeld bij BREEAM-NL Gebied, op de inhoudelijke deskundigheid van de assessor. Daarmee bedoel ik dat de kennis en kunde van de assessor wordt toegepast. Ik ben zelf ook werkzaam als assessor voor BREEAM-NL Gebied. Een handboek schrijft daarbij tot in de details voor welke rapporten en terminologie moeten worden gebruikt. De rol van de assessor is voornamelijk om het handboek nauwgezet te volgen. In feite kan iedereen dat doen, het hangt immers veel minder af van relevante achtergrondkennis.

Bij de methodiek van het NL Gebiedslabel is de insteek juist om de kennis van de assessor, evenals van het netwerk van NL Greenlabel, actief te gebruiken. Om te voorkomen dat het teveel afhangt van de toevallige voorkeur en stemming van de assessor, hebben we het ‘vier-ogen-principe’ ingevoerd. De beoordeling vindt plaats op basis van de duurzame doelen uit het beoordelingsmodel en de consensus tussen de assessoren over het behalen van deze doelen. Soms kijken er zelfs 6 ogen mee.

Dit vraagt wel meer uitleg en transparantie over de werkwijze en meer toelichting bij de beoordeling. Een groot voordeel is dat de beoordeling tegen lagere kosten kan gebeuren en beter is toegesneden op het betreffende project. De vraag uit de markt bewijst dat er behoefte aan is.

Je geeft aan dat het NL Gebiedslabel-model minder strikte voorschriften kent dan andere modellen in de markt. Waarom is daar voor gekozen?

We wilden vanaf het begin de opdrachtgever de vrijheid geven om zelf bewijsstukken aan te leveren en ons als assessoren te overtuigen dat de duurzame doelen uit het Gebiedslabel gehaald zijn. Bij andere methoden is doorgaans strikter voorgeschreven wat de bewijslast moet zijn en is het gesprek tussen ontwerper en assessor minder van belang. Dat wil natuurlijk niet zeggen dat een opdrachtgever geen bewijsmateriaal hoeft aan te dragen. We kunnen niemand op zijn of haar blauwe ogen geloven. 90 tot 95% van de beoordeling gebeurt op basis van bewijsmateriaal, de rest baseert op inschatting van de assessoren. Bij de recente beoordeling van het Dico-terrein In Uden hebben we het bronnenmateriaal bijvoorbeeld goed benut.

Betekent dit ook dat een opdrachtgever van te voren een aspect kan benoemen waar het zich in het bijzonder op wil richten?

Dat kunnen ze doen, maar in de beoordeling houden we daar geen rekening mee. Waar het om gaat is de duurzaamheid van het gebied als geheel. Anders wordt de beoordeling te eenzijdig en verlies je de integraliteit van het model. Als er echt iets schuurt, wegen wij dat als assessor af. Ook daarom is die speelruimte voor ons als assessoren belangrijk.